DE TOLLENAARS EN DE ONTUCHTIGE VROUWEN
GAAN EERDER DAN GIJ HET RIJK GODS BINNEN (Mt. 21,31)

Ook vandaag spreekt Jezus over een wijngaard. Dat was in die tijd meer dan een gewone akker met druiventeelt. Een wijngaard was een familiebezit dat gekoesterd werd. Het was een teken van welstand en van vrede. Want in oorlogstijd werden de wijngaarden vaak meteen vernietigd. Jezus vertelt over twee zonen. Hij vraagt hen om te gaan werken in de wijngaard. De jongste is brutaal. Hij zegt gewoon "Nee!" als pa om een gunst vraagt. De oudste is beleefder. Hij zegt:"Ja Heer" tegen zijn vader.

Op het eerste gezicht gaat de sympathie van de toehoorder naar die beleefde jongeman uit. Hij lijkt de ideale schoonzoon. Maar, vervolgt Jezus zijn verhaal, er is een wereld van verschil tussen wat mensen zeggen en wat ze doen. De brutale zoon krijgt spijt en denkt: "Wat flauw van me. Ik doe het toch maar even!" En de beleefde zoon houdt zijn woord niet en denkt: "Ik ben wel gek!"

De vraag die Jezus stelt is eenvoudig: "Wie doet de wil van zijn vader?" Het gaat niet om de vraag "Wie is sympathiek?" Of "Wie is beleefd?" Of "Wie heeft het meest ontzag?" Nee, waar het Jezus op aan komt is: "Wie doet wat vader vraagt?" "De eerste" zeggen de toehoorders en ze hebben gelijk. En dan zegt Jezus tegen de hogepriesters en de oudsten van het volk: "Ik verzeker U, de tollenaars en de ontuchtige vrouwen gaan eerder dan Gij het Rijk Gods binnen."

Er is geen enkele reden om aan te nemen dat Jezus de ontuchtige vrouwen en de tollenaars prijst vanwege hun beroep. Wat hij in de tollenaars en in de ontuchtige vrouwen waardeert is dat zij openstaan voor een goed woord van Hem. Wat Hij in hen aanprijst is dat zij zich realisiren tekort te schieten en dat menigeen onder hen met Hem zoekt naar wegen van verbetering. De ergste zondaars zijn niet zij, maar de mensen die niet meer aanvoelen dat zij tekort schieten tegenover God en de medemensen.

Jezus verwijt zijn toehoorders schijnheiligheid. Jullie fout is, zegt Jezus, dat jullie je beter wanen dan de tollenaars en de ontuchtigevrouwen. Jullie denken dat jullie er zijn. Dat jullie je niet meer te verbeteren hoeven. "Wat voor zonden doen wij nu nog? We moorden niet, we stelen niet: God moet toch wel blij met ons zijn?" "Ga vandaag werken in mijn wijngaard” zegt God. Die uitnodiging is gericht aan ons. "Werk mee aan de komst van Gods rijk op jouw plaats. In jouw situatie".

Het is een uitnodiging, niet meer dan dat. Dus we kunnen zeggen: nee dank U. Velen willen al oogsten nog voor gezaaid is, zelfs nog voordat de grond bewerkt is. En wij? Waar staan wij met ons geloof en waar staan wij met onze liefde? Jezus speelt de een niet tegen de ander uit, maar Hij opent het zicht op het oordeel en de handelswijze van God. Gelovig zijn is meer dan het hebben van een fijn gevoel en het meevieren van een mooie heilige mis. Ja dat is het ook.

Maar “geloven" is ook "doen.” De wil om de Vader te dienen ligt misschien meer verborgen in het dagelijkse leven dan in het kerkgebouw. Bijvoorbeeld door in aktie te komen en die vervelende taak die iedere dag terugkeert ter harte nemen. Door die lastige man of vrouw verdragen. Door jouw ongelijk te bekennen na een ruzie. Door je collega te ontzien die thuis problemen heeft. Veel goeds blijven zien in mensen die door anderen afgeschreven worden. Ach, vul zelf maar aan!

(Eugène Dassen)