AL WAT GIJ NIET VOOR EEN
VAN DEZE GERINGSTEN HEBT GEDAAN,
HEBT GIJ OOK VOOR MIJ NIET GEDAAN (Mt. 25,45)

Vandaag vieren we het hoogfeest van Christus Koning. Een soort apotheose van het liturgische jaar. Volgende week, met de eerste zondag van de advent, begint een nieuw kerkelijk jaar. Een apotheose in mineur, zo lijkt het wel. Op de meesten van ons maakt dit feest niet zoveel indruk. Want wat het woord 'koning' bij ons oproept, is voor ons beeld van Christus op het eerste oog weinig inspirerend.

De machtigen der aarde halen het niet in hun hoofd om letterlijk een kroon op te zetten. De kroon is een teken van macht, maar ook van zuiverheid en gaafheid. Van een sprookjesachtige volkomenheid. En wie durft dat vandaag de dag nog aan? Wie durft zo een kroon te dragen? Kleine kinderen zijn in hun onschuld misschien nog de enigen die zich kunnen permitteren zo een koningskroon te dragen. Als ze jarig zijn wel te verstaan. Ze zijn nog eenvoudig genoeg. Een kroon op hun hoofdje is nog niet zo gevaarlijk. Bij een volwassene kan de macht snel in de bol slaan, hoogmoed worden en heerszucht.

Jezus heeft ook altijd de koningskroon geweigerd. Hij geeft pas toe dat Hij koning is, als Hij met een doornenkroon voor Pilatus staat. Dan is ieder misverstand uitgesloten. Hij wil niet heersen maar dienen, zich helemaal geven zodat het koninkrijk van God onder de mensen komt. Hij is de meest zuivere kroongetuige van dat Rijk. Maar dat ging niet zonder slag of stoot. Wij zien de gekruisigde Jezus op veel plaatsen hangen in onze kerken, in onze huiskamers en langs de wegen.

We erkennen dat koninklijk leven zoals Jezus allesbehalve gemakkelijk is. Het kost inzet en pijn. Het kan zelfs je dood worden! Maar achter de gekruisigde Jezus glorieert Jezus als Koning om ons ervan te overtuigen dat niet het kruis de laatste werkelijkheid is maar ons leven in het paradijs. Daarom zetten wij Hem een kroon op, de laatste zondag van het kerkelijk jaar: Christus koning. We hebben Hem op de voet gevolgd, van het begin tot het eind van Zijn leven. En we kunnen niet anders dan zeggen: Hij is een koninklijke mens, een kroon waardig!

Wanneer we Christus Koning vieren, is dat een verwijzing naar de toekomst. Naar het Rijk van God waar Christus alles in allen zal zijn. Deze toekomst is al begonnen. Zij ligt voor een stuk in onze handen. Christenen werken juist omdat ze geloven in een leven ná de dood, mee aan de opbouw van een leven vóór de dood. Want wat we verwachten mag nu reeds beginnen. Geloof geeft én vertroosting én bezieling. Wie voor Jezus kiest, gaat in tegen het gangbare patroon van: ieder voor zich; pluk wat je krijgen kunt; ik ben het centrum van de wereld.

Wie Christus tot Koning maakt in zijn hart, ziet ze daarom staan en hoort ze aan; die hongerigen en die dorstigen, die vreemdelingen en die naakten, die mensen gevangen in de drugs, gevangen in de consumptie-drift, gevangen in een leven zonder God. Ze gaan je aan! Je gunt ze een leven vóór de dood! Het Koningschap van Christus zal groeien in de mate dat wij kiezen voor de lievelingen van God: de armen, de ontheemden en de daklozen.

We sluiten het kerkelijk jaar af door te vieren dat het onder de mensen aan het groeien is, het rijk van God, op veel plaatsen. Overal waar mensen gerechtigheid doen, op welke bescheiden schaal ook. Waar mensen goed doen en niet omzien. Waar vrede wordt gesticht, hoe broos misschien ook, waar vergiffenis wordt gevraagd en gegeven. En waar schuld wordt uitgewist en mensen zich met elkaar verzoenen. Zo maken we de bede "Uw rijk kome" tastbaar hier op aarde.

(Eugène Dassen)